Rug, lijn, plan, of de rugportretten van Hervé Ic
door Maxence Alcade
Februari 2019
Een personage, zeldzamer twee, keert de rug naar de kijker. Geen decor, niet echt een titel, gewoon een doek van meestal zowat veertig op dertig centimeter. Deze tekst zou hiermee al kunnen besluiten.
Maar wat verbergen die mensen met de rug naar ons toe? Wat bekijken ze dat de toeschouwer niet kan zien? Beschouwen ze de afgrond als een Kantiaans sublieme dat tot negatie van deze van Caspar David Friedrich geworden is: zonder onderwerp, zelfs geen spoortje van het absolute, noch een restje van een teken, een klif, een strand? Wat van Friedrich of van de klassieke schilderkunst overblijft in de reeks van Hervé Ic, is deze lijn die als het ware het doek zelf doet vervagen. Deze lijn, dat is de horizonlijn: althans het is de gewoonte geworden om hem op deze manier aan te duiden. Deze lijn wekt de schijn van de horizon, de horizon geschilderd, deze die ons in de ruimte doet geloven. De lijn houdt de schildering bijeen, geeft de lichamen een draagvlak, beslist bijna over hun houding. Dan wordt de vloer afgezocht. Een weerkaatsing valt in het oog, van de schoenen, en vervolgens verdwijnt het lichaam in het oppervlak. Deze personages staan er nu, stevig verbonden met de wereld. Dat is (tenminste) een zekerheid, misschien de enige. Want waar ze naar kijken, blijft een raadsel.
Soms lijkt de achtergrond in te spelen op de chromatische harmonieën van de kledingstukken die de modellen dragen. Het eerste portret van de reeks, MT_00, met zijn blauwschakeringen, lijkt deze hypothese te onderbouwen. Andere doen in verticale lijnen kleuren aflopen, zoals Photoshop in digitale effecten dat kan. Ze duiken ook weer op in JR_17, waarin een man met witte haren een kakipak draagt, waarop blauwe en rode lijnen elkaar kruisen en een rooster vormen. Dit motief wordt afgevlakt op de achtergrond, tot enkel nog verticale stroken overblijven in het hele kleurenpalet van het pak. Maar daarom gaat de man nog niet op in het decor, hij komt er van los op de plek waar de schilder het kunstmatige clair-obscur afwijst. Schaduwen zijn niet van zijn wereld en, uiteindelijk, ook niet van de ruimte.
En als het nu enkel ging om een podium, een soort theater, waar de acteurs komen groeten om dan in de coulissen te verdwijnen en terug te keren naar het ‘normale leven’. Het is dit verhaal dat OC, JP en LP_04 lijken te vertellen, met een man tegenover een vlak dat samengesteld is uit lichtjes die op spots lijken. Maar de kijker staat op het toneel, samen met hem, of in de coulissen, verblind door dat licht dat belet om het publiek te zien: deze andere die massa geworden is, verdrinkt in deze lichtkringen en weer in de anonimiteit wordt gedompeld. Deze kringen vormen een motief dat erg ‘pop’ oogt, in contrast met andere meer beklemmende achtergronden. Elders poseert een kind losjes meegaand, zoals alleen kinderen dat weten te zijn, OM_05. Het draagt een jeans, sportschoenen en een zwarte sweater met een nummer op de rug. Het kijkt naar een paarsgekleurde achtergrond, doorsneden door geregelde lichtflitsen. De vloer hangt bijna helemaal aaneen van lovertjes. De jongen kan zowat tien jaar oud zijn en neemt een uitdagende houding aan. Handen op de heupen, handpalmen open naar de kijker gericht, het rechterbeen kruist het linker als om fijntjes de vinger te geven. Het is een spel voor hem, met de oefening van de pose, het geduld van de schilder en de nieuwsgierigheid van de kijker. Hij staat op scène en hij weet het heel goed, in tegenstelling tot de vergeetachtige volwassenen voor wie dit spel een gewoonte geworden is.
Dan wordt de rug een projectie-oppervlak, net als de achtergrond van het schilderij, dit paradoxale achterplan zonder achterplan, dat wil zeggen zonder materialiteit om zich aan vast te klampen. Deze rug, deze nek, deze haardos, … daarboven worden onze waandenkbeelden geprojecteerd, hier begint ons onderzoek als toeschouwer. Heeft deze man een sympathiek gelaat, lacht hij of huilt hij; is deze vrouw de loensende vrouw die Descartes ontroert? Is dit mysterie van het gelaat er enkel om het liefhebbend mysterie van het gelaat van de ander onaangeroerd te laten? Deze gezichten laten zich niets gelegen aan de kijker, ze zijn naar iets anders gekeerd, dat wij niet zien. En we moeten wel denken dat ze toch ‘iets’ bekijken. Misschien een foto, een beeld, een schilderij of een spiegel die ze het beeld van hun eigen gelaat weerkaatst … tenzij ze helemaal in andere gedachten verzonken zijn.
1. In Brief aan Chanut (6 juni 1647) uit René Descartes de liefde die hij voelde voor een jonge vrouw. Wanneer hij begrijpt wat hem aantrok in het gelaat van deze vrouw (dat ze loenst), ebt zijn liefde weg.